![]() |
![]() |
||||
Opbouw en restauratie. Direct na de brand
werden reeds plannen gemaakt voor een geldinzameling. Daar de ramp voor de radio was omgeroepen, wisten velen in het hele land er van. Het duurde dan ook niet lang, of de gaven kwamen binnen. Uit Amsterdam belde een zekere
heer Veenstra op om te vertellen, dat men het initiatief had genomen om op de Dam geld in te zamelen voor de herbouw van de kerk. Men wilde een appelbollen-aktie gaan voeren, maar na ampele bespreking bleek dat niet meer zo
gauw te kunnen. Een telefoontje naar Leermens was toen voldoende om een aantal inwoners met drie auto's naar Amsterdam te laten gaan op Koninginnedag. Vooral de drie dames en een heer in Groninger kostuum trokken heel veel aandacht
op het Damrak, waar die onbekende Amsterdammer zelfs voor een standplaats had gezorgd. Zestien mannen en vrouwen stonden van 's-morgens half tien tot 's-avonds elf uur chocoladerepen, sprits en kokoskoeken te verkopen. Eerst
gelukte het niet zo erg, maar toen er een geluidsinstallatie was geplaatst, ging het beter. Het verslag van de brand uit het Nieuwsblad van het Noorden, wat foto's van de oude toestand en vooral de aanprijzingen van Ds. Den Hartog
stimuleerden de verkoop terdege. Alles was dan ook schoon uitverkocht, zij het ten koste van de stem van de dominee. Om half vijf 's-morgens was men weer thuis. Een paar weken later togen de inwoners van Leermens
naar de stad Groningen om ook daar een inzameling te houden. Op de Vismarkt had men een hele stand ingericht en vier dames - met behulp van de Grunneger Sproak in het V.V.V. kantoor volgens alle regels van de kunst gehuld in
Groninger klederdracht, compleet met oorijzer - sleten hun waren. Niet alleen Groninger koek. De speciale attractie van deze verkoping was het MONACO-krentenbrood, gebakken door een bakker in Uithuizen volgens het recept van de
krentenwegge, die prinses Grace van Monaco heeft gekregen. Een oude koolwagen, compleet met huif, diende als blikvanger. In die wagen zat de dominee propaganda te maken voor zijn kerkkoek. Dit was nog wel nodig, want de gemeente
van Leermens moest ongeveer ƒ 60000 bijeen brengen voor de restauratie. De dorpelingen hadden zelf getekend voor ongeveer ƒ 12000 , zodat de rest door collectes en gaven bijeen gebracht moest worden. ƒ 7000 was er tegen eind mei al
verzameld.
Actie in Groningen. Onder leiding van Ds. K. den Hartog werd er een actie voor het herstel van de kerk te Leermens op touw gezet. Sommige dames waren gekleed in Groninger klederdracht. Er werden chocoladerepen, kokoskoeken, sprits, krentenwegge enz. te koop aangeboden. Ook in Delfzijl en Uithuizen werden geslaagde verkoopacties gehouden. In verschillende plaatsen werden er toneelvoorstellingen gegeven van het spel "Lubbe van Leerms." Het werd o.a. gebracht door de bekende vereniging "Grunneger Sproak". In september 1957 berichtten provincie en gemeente, dat ieder 10% van de restauratiekosten voor zijn rekening zou nemen. Zo stroomde het geld gestadig binnen. In het begin van 1958 verklaarde Monumentenzorg zich bereid 65% van de bouwkosten voor zijn rekening te nemen, terwijl bij hoge uitzondering de rente van de voorfinanciering op de restauratierekening mocht worden gebracht. Hierdoor onstond nu de zekerheid, dat de bouw door kon gaan. Reeds in april van het jaar 1958, dus een jaar na de brand, kon de restauratie worden opgedragen aan aannemer Bultena van Uithuizen. In mei van dat jaar werd begonnen met het verwijderen van het nog aanwezige dak om allereerst een constructie van betonnen versterkingsbalken op de muren aan te brengen, waardoor deze niet verder naar buiten kunnen uitzakken. Een jaar vrij spel van regen en wind had geen goed gedaan. Bergen werk moesten worden verzet om het gebouw weer in de oorspronkelijke staat te krijgen. Reeds tijdens de eerste werkzaamheden werden interessante vondsten gedaan. Zo ontdekte men, dat op de plaats van het tegenwoordige koor in elk geval twee absiden (half cirkelvormige koornissen) waren aangebracht. De fundering, die nog aanwezig is, rust op stukken steen die waarschijnlijk afkomstig zijn van sarcofagen. Ook blijkt de grondslag van het schip in de loop der jaren ongeveer 1.30 m. en die van de kruising ongeveer 1 m. te zijn opgehoogd. Bij het weghalen van de preekstoel kwam men tot de ontdekking dat deze vroeger in brand moet hebben gestaan, daar de onderkant hier en daar verkoold was. Onder de vloer werden oude grafzerken aangetroffen, waarvan de oudste uit het jaar 1541 dateert. In het schip vond men een paar van de oudste raampjes terug en een ingang in de zuidmuur. Aan het eind van het jaar 1958 was de kerk weer voorzien van een dak. Doordat het weer meewerkte, kon men tot laat in de winter doorwerken. Ook in het jaar 1959 werd er ijverig gewerkt aan het gebouw. De nieuwe daktoren kwam gereed. In maart begon men met dit werk. De klok, die bij de brand bijna niet beschadigd was, werd door de fa. Van Bergen opgehaald om van een inscriptie te worden voorzien, opdat zij zo spoedig mogelijk zou kunnen worden opgehangen. Eveneens werd opdracht gegeven voor nieuwe wijzerplaten. Op 6 april kon de klok dan ook worden opgehangen en om 11.45 u werd ze voor het eerst weer geluid. De nieuwe inscriptie luidt: OP 28-4-'57 DOOR BRAND TERNEERGEVELD. OP 28-4-'59 IN EER HERSTELD. In het koor kwamen bij het afbikken verschillende fresco's te voorschijn, o.a. de maagd Ursula. Een kunstschilder restaureerde deze kunstwerken. Verder werd nog een piskwina ontdekt, d.i. een bakje dat dient tot afvoer van het wijwater door de dikke muur van het koor. In augustus 1959 waren de buitenmuren ongeveer klaar. Bij onderzoekingen in de kerk kwamen de funderingen van een eerder bouwwerk, n.l. de oostelijke afsluiting , voor de dag. Deze afsluiting was er vóórdat de dwarsarmen en het koor waren gemaakt. Het schip van de
De kansel na de brand. kerk was aan de oostkant halfrond gemetseld, zoals de fundering laat zien. Verder werd bij deze opgravingen een grafzerk blootgelegd uit het jaar 1549. Het opschrift is in het Latijn gesteld. Het luidt ongeveer als volgt: Hier ligt begraven de zeer geleerde heer RICHARDUS JACOBSZOON, koster en rector van deze kerk. Leermens, in het jaar 1549. In de zuider dwarsarm bevindt zich nog een oxaal-gedeelte, dat nu van een betonnen zolder is voorzien. De fundering wijst er op, dat er in de grijze oudheid een oxaal moet zijn geweest met vijf overspanningen, waarvan er nu nog één over is. In november 1959 werden in alle vensters glas-in-lood ramen aangebracht. Hierdoor kon binnen beter worden doorgewerkt, ook bij koud weer. Op de open vloer werden in december Bremer tegels gelegd. Twee oude grafzerken werden in de noorder dwarsarm tegen de muur gezet. Eveneens kwamen orgelgalerij en predikantenkamer klaar. Aan het einde van het jaar 1959 was de restauratie dus al flink opgeschoten. Er zijn door de oudheidkundige dienst te Amersfoort enige opgravingen gedaan. Hieruit, en uit schriftelijke geschiedbronnen weten we nu, dat Leermens' oudste kerk uit tufsteen was opgetrokken, éénschepig was en door een halfrond gesloten koor werd begrensd. De zijmuren van dit eerste kerkje werden opgenomen in de zijmuren van het tegenwoordige middenschip, terwijl de kerkvloer ongeveer een meter lager lag dan de huidige. Nadat aan dit tufstenen kerkje een tufstenen toren was een tufstenen toren was toegevoegd, ging men vervolgens - in de loop van de twaalfde eeuw - hetgebouw in oostelijke richting verlengen en tevens verrijken met een uit tufsteen opgetrokken dwarspand.
Ook het nieuwe koor bezat weer een halfronde sluiting terwijl de beide dwarsbeuken aan de oostzijde op dezelfde wijze met halfronde koornissen werden versierd. In het tweede kwart van
de dertiende eeuw verrees tenslotte het uit kloostermoppen opgetrokken koor op een rechthoekige grondslag, dat thans nog te bewonderen valt. Het oude koor kwam uiteraard te
vervallen, terwijl de beide dwarsbeuken werden verhoogd en aan de nieuwe constellatie aangepast.
De resten van het doxaal.
Uit dezelfde periode dateert ook de merkwaardige, door een zuil geschraagde bakstenen tribune, mogelijk een overblijfsel van een doxaal, dat het schip van het koor scheidde. Het nieuwe koor
werd met een meloengewelf overspannen en met merkwaardige schilderingen, die betrekking hebben op gebeurtenissen uit het Nieuwe Testament, overdekt.
De borstwering van de tribune vertoont beeltenissen van heiligen, doch de schilderingen hebben veel geleden door de tand des tijds. Alle figuren te verklaren is niet meer mogelijk, temeer
omdat de opschriften grotendeels zijn verdwenen. Evenmin opgehelderd is de "krypt", een door negen op gordelbogen rustende kruisgewelfjes
afgedekte ruimte, die naderhand onder de vloer van het koor is uitgegraven. Deze krypt was toegankelijk door een lage deur op de scheiding van schip en koor, doch bezat een te geringe
hoogte om zich voor het verkeer van pelgrims te lenen. Het is trouwens ook niet bekend of zich vroeger in Leermens belangrijke relieken bevonden die het doelwit van pelgrimages vormden en
daartoe in de krypt waren opgebaard. We weten slechts, dat de parochie Leermens St. Donatus tot patroon had en onder het bisdom Munster ressorteerde.
Tengevolge van de slappe bodem schijnt de tufstenen west-toren al spoedig verzakkingsverschijnselen te hebben vertoond, ook al had men de fundering, bestaande uit lagen
leem en kiezel, diep in de wierdegrond uitgegraven. Hoe het ook zij, de west-toren werd afgebroken en vervangen door een uit kloostermoppen opgetrokken allermerkwaardigste
constructie op rechthoekige grondslag. Men zou het een monumentale klokkenstoel kunnen noemen die met de kerk was verbonden. Ook deze constructie verzakte, zoals de thans
blootgelegde funderingen bewijzen. In overeenstemming met deze bevindingen waren de kerkvoogden op 3 september 1821 reeds door de schout van 't Zandt ontboden, omdat het
bouwsel door zijn bouwvalligheid gevaar opleverde. Er zat niets anders op dan het "oude toorengebouw" af te breken; het afkomende materiaal bracht de somma van ƒ 1005 op en daar
het nieuwe dakruitertje op de nieuwe westgevel ƒ 1259 kostte, had de kerkvoogdij geen voordeel van één en ander genoten, ook al was de afkomende steen benut voor het optrekken van de nieuwe façade.
Grappig is in dit verband de aantekening in het rekeningenboek d.d. 6 juli 1822: Meester Veendijk voor twee malen de kerk laten uitvegen, zijnde door afbraak vol stof geworden 12
stuivers." Tenslotte werd de grootste van de oude luidklokken verkocht, omdat men daar na de afbraak geen plaats meer voor had.
Helaas is er geen tekening of schilderij van de oude westbouw overgeleverd. Er is alleen een afbeelding op de oude avondmaalsbeker. Op de desbetreffende gravure prijkt het westwerk met
twee achtkantige hoektorens, terwijl de constructie door twee geweldige steunberen naar de westzijde wordt ondersteund. Waarschijnlijk had het euvel van de verzakking zich al vóór 1661
geopenbaard en nam men zijn toevlucht tot dergelijke maatregelen, evenals in Bierum, waar de enorme beer nog aanwezig is. Rond kerk en dorp zijn een paar merkwaardige legenden ontstaan. De naam Leermens zelf is
duister, al wordt hij reeds in de tiende eeuw genoemd: "LETHERMENGI." De desbetreffende bron rept daar van landerijen die het door Liudger gestichte klooster te Werden toebehoorden.
Maar ook keizer Hendrik III had in Leermens bezittingen, evenals in Eenum: "PREDIA, VIDELICET LETHERMENGE ET ENON", die hij in het jaar 1040 aan de bisschop van
Utrecht schonk, doch die daarvoor het eigendom waren geweest van Uffo en zijn broers, die het volgens een gerechtelijke uitspraak op grond van hun ongehoorzaamheid hadden verspeeld.
Het dorp was dus ongetwijfeld een even oud als belangrijk middelpunt, waarop de indrukwekkende omvang en hoogte van de dorpswierde - ongeveer 8 m. boven N.A.P. - trouwens al wijst.
Op dit Leermens doelt nu ook een aardig spotlied, in het oud-Fries gesteld en opgetekend door Reyner Bogerman, omstreeks 1475 te Dokkum geboren en kort na het jaar 1566 te Aken
gestorven. Hij was de grootvader van de gelijknamige voorzitter van de Dordse Synode, tot twee maal toe pensionaris van de stad Kampen en tussentijds secretaris van de stad Groningen.
Zijn broer Johannes werd in 1531 tot prior van de Witherenabdij te Dokkum aangesteld, terwijl diens geslacht ook met Oost-Friesland betrekkingen onderhield.
Deze geleerde man liet onder meer een thans te Göttingen bewaard handschrift na, dat de wijdlopige titel droeg van:
"EULOGIUM SEU TESTIMONIUM IRREFRAGIBILE DE ORIGINE FRISIORUM ET NOMINIBUS EORUNDEM, ITEM DE LOQUELA FRISONICA ADAGIORUM APPENDIX", dat wil zeggen: "PLEITREDE OF ONWEERLEGBAAR BEWIJS OVER DE
HERKOMST DER FRIEZEN EN HUN NAMEN, GEVOLGD DOOR EEN AANHANGSEL OVER DE FRIESE TAAL." In het aanhangsel vindt men het volgende lied:
"Die goede Sinte Donatus Al uth fan Leremens Di friath Sinte Wolburch In da saasche grijns Hi baed har waex, Hi baed har flaex, Hi baed paenijen. Nae, qua Sinte Wolburch, Ick wol naet maenije. Kyrio leisson."
De patroon van Leermens, de goede Sint Donatus, wilde dus met Sinte Walburg uit het Saksische Groningen vrijen, maar, hoewel hij haar was, vlas en penningen ten geschenke bood,
wees Sinte Walburg toch haar minnaar af: "Neen, ik wil niet trouwen!" De slotregel herinnert er aan, dat de dichter van dit spotvers een kerkelijke melodie misbruikte,
die iedereen blijkbaar kende. De vreemde schrijfwijze Leremens laat ons bovendien vermoeden, dat het hier de melodie betreft die bij een bekend meisjesspel in Friesland nog steeds wordt gezongen en waarop de tekst juist past.
De kerk te Leermens, zoals afgebeeld op de kaart van de gebroeders Coenders (ca. 1678) Ofschoon er in Langewold, Vredewold en Duurswold nog tot in de zeventiende eeuw Fries gesproken werd, was dat op het Hogeland al sinds de vijftiende eeuw niet meer het geval, zodat het spotlied reeds een lange historie achter de rug had, eer Bogerman het optekende. Waarschijnlijk gaat achter de tekst een gebeurtenis schuil, die wij nu niet meer kunnen achterhalen, doch die het toenmalige geslacht tot deze spotternij aanleiding gaf. De uitdrukking "SAASCHE GRIJNS" toont aan, dat de Ommelanden zich nog van Friese stam voelden en het op Groningen niet erg begrepen hadden. Verder is er nog de reeds eerder genoemde legende van de stenen doodkist, die de gemoederen in Leermens in beroering bracht, daar de heksen 's-nachts huishielden. De beide torens van de kerk te Leermens hebben altijd tot de fantasie van de mensen gesproken. Pater Mijleman, die in de zeventiende eeuw vermomd als boerenknecht door de Ommelanden trok om zijn geloofsgenoten te sterken en bij te staan, heeft in 1664 bij zijn vijfentwintig jarig jubileum een boekje geschreven met de titel "Ommelends eer." Daarin deelde hij tal van plaatselijke bijzonderheden mee. Van Leermens schreef hij: "Een streeck van een vurl urs gaens van Wytwerd soo hebdy L'Hermens op een hoogte, een olde schoone cruyskerck, getimmert van veel dofsteen, daer noch een rynck oft twee aen de kerckemuur te sien sijn, daer aleer de schepen aen vast gebonden werden, want tot sooverre alsmede tot Zeerijp etc. de vloed der zee aanspoelde. De naem van de kerck compt haer van twee broeders, de eene Leeuw, de andere Hermen genaemt, dewelke oock die twee thoorens op hun naem hebben laeten oprigten, die men noch siet. Boven op den ingang der kerck aen de Zuydzijd soo siet men noch uutgehouwen op een roodverwige zarck de beyde patroonen van deselve kerck, te weten de heilige martelaren Fabianus ende Sebastianus. Laatstgenoemde steen, evenals de ringen waaraan de schepen (of de paarden van de kerkgangers?) zouden zijn bevestigd, zijn niet meer aanwezig. De volksoverlevering noemt echter drie zusters, die in hun jeugd al het goede hadden genoten van wat het leven te bieden heeft. Op rijpere leeftijd besloten zij ieder een toren voor de kerk te bouwen, die tot ver na hun dood ten hemel zou wijzen. Vandaar de naam "ZUSTER TORENS".
|